Kunstenares Ingrid Rollema zet zich al bijna een kwart eeuw in voor de kinderen van Gaza: ‘Ik ben dat kaboutertje dat ermee door moet gaan’

2017-11-01

Dit artikel is gepubliceerd in Soemoed, tweemaandelijkse uitgave van het Nederlands Palestina Komitee jaargang 45, nummer 6 november-december 2017

Door Carl Stellweg

Bij een kunstenares die ‘oorlog’ expliciet tot thema van haar werk heeft verklaard, verwacht je een onverbiddelijke verschijning. Strenge uitdrukking, zwarte kleding, zwarte make-up, zwart en strak naar achteren gekamd of gebonden haar, zoiets. Een type Ans Markus.

Je verwacht geen type Ingrid Rollema: kunststof vlinders in het haar die vrolijk meewiebelen op de bewegingen van haar hoofd, een groot kapsel dat op diezelfde bewegingen meedeint, losse, kleurige kleding, uitbundige make-up en een blijmoedigheid waarvan je al snel beseft dat die onverwoestbaar is.

Het is het soort blijmoedigheid dat haar, tegen de stroom in, heeft geholpen te blijven doen wat ze al een kleine kwart eeuw in de Strook van Gaza doet: kinderen bijstaan die zowel geestelijk als lichamelijk zijn aangetast door de bittere omstandigheden in deze belegerde menselijke vuilstortplaats aan zee. Door hen iets te geven waaraan in de Strook van Gaza misschien wel het meest behoefte is: waardigheid. Waardigheid en zelfrespect door middel van zelfexpressie, aan de hand van kunst en cultuur: beeldende kunst, muziek en dans, theater, lezen en schrijven.

Rollema heeft veel tegenslagen overwonnen, heeft de toestand in de Strook van Gaza gaandeweg zien verslechteren, heeft soms zelfs gevreesd voor haar leven. Maar de organisatie waarmee zij samen met anderen haar activiteiten ontplooit – de Holland Office for Personal Encouragement, kortweg HOPE – is tegenwoordig professioneler dan ooit.

Betekent dit dat ze zelf hoopvol is gestemd? Niet echt. Ze heeft het gevoel dat de Strook van Gaza een gruwelijk laboratorium is, dat de bevolking er is onderworpen aan een verschrikkelijk experiment. ‘Het is alsof hun levens stapje voor stapje minder waard worden gevonden en dat het zal eindigen met hun totale collectieve ondergang. En dan kan de wereld roepen dat het nooit had mogen gebeuren, maar dat zal dan weer eens te laat zijn.’

Betekent dit dat het vechten tegen de bierkaai is wat ze doet? Ja en nee. ‘Het heeft altijd zin. In ieder geval meer zin dan de boel in de steek laten. En wie weet zal wat anderen en ik doen in een volgend leven wel een wezenlijk verschil maken. Wie weet bouwen we aan een betere toekomst, ook al is dat er een die wij zelf niet meer zullen meemaken. Wie weet kan dat de expertise die wij hebben ontwikkeld, ook elders worden ingezet. Dat laatste weet ik trouwens wel zeker. Wanneer je dat werk doet, moet je over je persoonlijke grenzen heen kijken.’

Ingrid Rollema werd in 1953 in Den Haag geboren. Ze voelt dat ze de Tweede Wereldoorlog in haar genen heeft. Ze heeft natuurlijk ook de wederopbouw meegemaakt en actief geproefd van de vrijheidsdrang die in de jaren 60 en 70 heerste. De wereld was toen nog maakbaar. Ze is inmiddels wel wat wijzer geworden. Maar anders dan bij nogal wat babyboomers het geval schijnt te zijn, heeft het oude idealisme haar ondanks alles niet verlaten en is zij ongevoelig gebleven voor status en bezit. ‘Je wilt je aan dingen blijven wijden die ertoe doen.’

Als tiener rook ze eerst aan het toneel, maar studeerde in 1977 af aan de Academie voor de Beeldende Kunsten in Rotterdam, afdeling beeldhouwen. Uitdrukking geven aan persoonlijke muizenissen en zielenroerselen heeft zij als kunstenares altijd ‘volstrekt oninteressant’ gevonden. Wat haar fascineert zijn de grote kwesties, de grote problemen: schaarste, geweld, gewin. En daaraan gekoppeld het individueel menselijke: vandaar de vele portretten die zij heeft gemaakt.

Ze ging onder meer volkerenrecht studeren om beter te begrijpen hoe de wereld in elkaar zat. ‘Ik had ook journalist kunnen worden, maar het voordeel van beeldende kunst is dat het directer is, dat het – als je het goed doet – de kern raakt, en ook dat je een driedimensionaal object creëert, iets tastbaars dat je aan de wereld toevoegt, waardoor je het idee hebt dat je die wereld al een beetje hebt veranderd.’

Met de Palestijnse zaak kwam ze in aanraking via een vriend, Willem Vugteveen, die in Drenthe werkzaam was in de geestelijke gezondheidszorg, en die zelf Fathi Arafat kende – arts, broer van Yasser Arafat en oprichter van de Palestijnse Halve Rode Maan. Van hem kwam het idee om het leven van de kinderen in de Strook van Gaza draaglijker te maken door middel van kunstzinnige activiteiten. ‘Niet bij wijze van therapie,’ verduidelijkt Rollema, ‘maar wel vanuit het besef dat artistieke bezigheden en de wijze waarop kinderen hierop reageren aanknopingspunten bieden voor therapeutische behandeling. Vandaar dat wij in nauw contact staan met professionals uit de gezondheidszorg.’

En zo kwam het dat Rollema vroeg in de jaren negentig voor het eerst voet op de bodem van Gaza zette en kennis maakte met de Arabische wereld. Het was wel een ander Gaza dan tegenwoordig. Vrijer, kosmopolitischer. ‘Je zag geen gesluierde vrouwen, ze liepen er nog rond in pettycoats, er waren meer mensen die hun talen spraken, je kon zonder problemen een borrel drinken, en ik heb heel wat leuke feesten meegemaakt. Tegenwoordig grijpen mensen terug op hun tradities en keren ze zich meer en meer van het Westen af, omdat ze er toch niks goeds van te verwachten hebben. Mannen die ik vroeger probleemloos een hand kon geven, willen die niet meer aannemen. Er is een culturele verarming. Maar destijds schiep Fathi een kunstminnend klimaat, en dus kwamen er veel kunstenaars over, zowel uit de regio zelf als uit Europa. Wij wilden iets goeds doen, maar het was ook behoorlijk ongeorganiseerd en heel erg zorgeloos.’

Rollema zelf begon met vier kleurpotloden, en een paal die ze in een houtbewerkingsplaats op de kop tikte en meenam naar het gebouw van de Rode Halve Maan in Khan Younis, in het zuiden van de Strook van Gaza, waar de door Fathi beoogde activiteiten plaatsvonden. Ze had twaalf kinderen om zich heen, brak dus elk potlood in drieën en promoveerde de paal tot totempaal, waarop de kinderen hun levensverhaal konden tekenen. De volgende dag meldde het eerste kind zich al om half zeven ’s ochtends. Dat was het begin.

Het breekpunt deed zich voor toen een meisje dat twee jaar lang haar mond niet had open gedaan, weer begon te praten. ‘Toen voelde ik mij een enorme verrader. Waarom? Omdat ik straks weer naar Nederland ging en wel weer eens terugkwam. Dat was te vrijblijvend. Ik zei tegen Willem Vugteveen: Willem, ’t is nu kiezen of kavelen. Of ik ga weg en ik blijf voortaan weg, of wij gaan hier iets serieus opzetten.’’

Aldus werd de basis gelegd voor het Holland Office for Personal Encouragement, een naam die Rollema aanvankelijk niet kon bekoren, maar standhield. Sindsdien gaat ze twee à drie keer per jaar telkens voor een dag of tien naar de Strook van Gaza, in het gezelschap van Nederlandse kunstenaars: poppenspelers, schilders, fotografen, beeldhouwers, enzovoort. Wanneer er ‘gedoe’ is – dat wil zeggen: oorlogsgeweld – krijgt ze zelden iemand mee, maar gaat zij zelf nog wel. Ze wil niet beweren dat ze nooit bang is geweest. Integendeel, ze heeft wel eens doodsangsten uitgestaan: bijvoorbeeld toen zij op bezoek was bij een bevriende arts en het huis van de buren door een tank werd opgeblazen. ‘En dan gaat er in één keer een hele familie aan,’ zegt ze droog, maar niet zonder emotie.

Nogal wat tegenslagen moesten worden overwonnen. Zo raakte HOPE een aantal keren alle plaatselijke medewerkers kwijt, omdat die ook werkten voor de UNRWA en deze VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen decreteerde dat hun personeel er geen ander baantje op na mochten houden. ‘Dat deed de UNRWA om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk mensen werk hadden,’ zegt Rollema. ‘Maar het betekende ook dat wij een aantal keren helemaal opnieuw moesten beginnen.’ Daarnaast trokken, door de culturele verarming, steeds meer kunstenaars en andere medewerkers weg uit Khan Younis, dat het hoogste werkloosheidscijfer in de hele strook heeft, naar het relatief welvarender Gaza-Stad.

De culturele armoede is en blijft een van de grootste obstakels. De kinderen van Gaza vertonen alle vertrouwde symptomen van kinderen die opgroeien in een conflictgebied: ze leren het bedplassen niet af, kunnen zich nauwelijks concentreren en blijven achter in hun lichamelijke ontwikkeling. Rollema: ‘Ze zien er op hun zestiende soms nog uit als twaalf.’ Ook zijn er opmerkelijk veel blinde en dove kinderen. Maar wat het werk, ondanks het aanwezige teken-, dans- en toneeltalent onder de kinderen, vooral  zo moeilijk maakt, is het gebrek aan culturele referenties. ‘Wanneer je in Nederland jezelf als kunstenaar aan kinderen presenteert, hebben zij wel een bepaald beeld van je. Zij weten wat een schilderij is, zij hebben wel eens gehoord van Hollandse meesters. Hier hebben ze echt geen idee wat je komt doen. Zelf hebben wij natuurlijk het meeste weet van Europese kunst. Daar hoef je helemaal niet mee aan te komen. Maar ook van hun eigen erfgoed zijn ze amper op de hoogte.’

Er is, betoogt Rollema, bijzonder weinig oog voor de eigen woonomgeving. ‘Als je hen wijst op de geschiedenis van Khan Yunis, dan weten ze niets. Dat dit een oud kruispunt was van handelsroutes, dat hier nog een kasteeltje staat. Dat komt omdat ze vluchtelingen zijn. Ze zien hun verblijf hier als tijdelijk. Dit is in hun ogen een overgangssituatie, al duurt die al generaties.’ Dat is geen vrijwillige keuze van de kinderen en om hun leven wat draaglijker te maken, is het van belang die gestolde mentaliteit, dat steriele vluchtelingenethos, te doorbreken. ‘Wanneer je hun horizon verbreedt, hun aardrijkskundige kennis vergroot, ze uitlegt wat zoiets als een trein is, hun fantasie prikkelt, creëer je ruimte in hun hoofd, een veilige haven waar ze voor de oorlog kunnen schuilen. Uiteindelijk is kennisoverdracht het enige dat helpt. Van twee kanten wel te verstaan. Want wij kunnen de kennis die wij dààr hebben opgedaan hier weer overdragen aan politici en opiniemakers, en zodoende begrip en solidariteit kweken.’

Zoals gezegd, de stichting HOPE is geprofessionaliseerd. Rollema heeft vooral waardevolle ondersteuning gevonden bij mede-kunstenares Suzanne Groothuis, die tegenwoordig ook vaak naar de Strook van Gaza gaat en er dan zes weken aan één stuk verblijft. De reikwijdte van de activiteiten wordt uitgebreid. Zo komt er in de zomer van 2018 een nieuw digitaal platform, waarmee kinderen in de Palestijnse en Syrische diaspora met elkaar in contact kunnen blijven en spelenderwijs hun cultuur levend kunnen houden.

Rest de vraag hoe lang de samenleving in de Strook van Gaza het nog uithoudt. Enkele maanden geleden verklaarde de ziekenhuisdirecteur Mohammed al-Astal uit Gaza in een interview met Soemoed dat er dit jaar een einde moet komen aan de blokkade van Gaza, omdat die samenleving anders definitief instort. ‘Ik weet niet precies wat hij daarmee bedoelt,’ zegt Rollema peizend. ‘De situatie is al verschrikkelijk, maar het leven gaat door. Stapje voor stapje wordt het slechter. Totdat er, inderdaad, iets echt heel ergs en onomkeerbaars gebeurt. Ik heb wat dat betreft het idee dat de inwoners van Gaza een soort proefkonijnen zijn.’

Hoe ongezond het leven er tegenwoordig is, blijkt voor haar ook uit hoe zij zich lichamelijk voelt als ze terug is. ‘Dikke benen, wekenlang niet lekker.’ Maar opgeven is geen optie. Ook al weet ze inmiddels dat oorlog altijd zal blijven bestaan, ‘je kunt nog zo vaak van de daken schreeuwen hoe je oorlog kunt voorkomen, het blijft terugkomen.’

Ze hoorde laatst een sprookje, waarin zij zichzelf herkende. Het gaat over het slimme kaboutertje Quicombio, dat een geweldig idee dacht te hebben. Hij legde zijn koning en medekabouters uit hoe het lijden van de mensheid kon worden gestopt. Alle wijze en mooie woorden die waren voortgebracht, alle mooiste dichtregels van alle grote denkers, moesten op gouden herfstbladeren worden geschreven. De herfstwind zou ze vervolgens meenemen en over de wereld verspreiden. Alle mensen van de wereld zouden ze lezen en zij zouden tot bezinning komen. En er zou vrede op aarde zijn.

De kabouters gingen aan het werk. De herfstwind deed haar plicht met verve. Maar toen verschenen de soldaten op de wegen en verpletterden de bladeren onder hun laarzen, artillerie en zware voertuigen. Niemand nam kennis van de kwetsbare schoonheid die met zo veel zorg in de bladeren was gekerfd. Quicombio en de koning en alle kabouters weenden bittere tranen, en de soldaten zeiden: Wat een natte herfst dit jaar.

‘Ik ben dat kaboutertje, dat weet hoe het afloopt,’ zegt Ingrid Rollema, ‘en dat toch door moet gaan.’

Carl Stellweg is journalist en Midden-Oosten-specialist

News